- Je stelt voor een specifieke aandoening vast welke symptomen hierbij horen en op welke manier zorgvragers hier last van kunnen hebben, zodat je deze symptomen in de praktijk kunt herkennen.
- Je beargumenteert welke orgaansystemen bij een specifieke aandoening verstoord zijn en je beschrijft de opbouw en werking van deze orgaansystemen zodat je dit in begrijpelijke taal kunt uitleggen.
- Je beargumenteert op welke manier de verstoring van een orgaanstelsel ook een bedreiging kan zijn voor een ander orgaanstelsel, zodat je een eventuele achteruitgang kunt signaleren.
- Je licht toe met welke parameters (vitale functies) je de verschillende orgaanstelsels kunt onderzoeken, zodat je eventuele afwijkingen kunt herkennen.
- Je benoemt de verschillende toepassingsmogelijkheden en toedieningsvormen van geneesmiddelen en je licht toe wat er met een medicijn gebeurt in het lichaam, aan de hand van begrippen uit de farmacokinetiek en farmacodynamiek.